Mijn bovenbuurman praat niet tegen mij. Al drie jaar niet. Met gebogen hoofd loopt hij langs mijn raam, laat zijn pakketjes bij de andere buur bezorgen en zelfs op straat keert hij rigoureus om als ik hem tegemoet loop. Alles om mij niet te hoeven groeten.
Ik geef toe, ik heb de jongen het eerste jaar de stuipen op het lijf gejaagd. Vriendin Mandy kwam destijds regelmatig langs om I will always love you te zingen. Met haar volume en bijkomende toondoofheid moet dat om twee uur ’s nachts geen pretje zijn geweest. Maar goed, klagen deed hij ook niet. Ik vraag me af of hij überhaupt oren heeft.
Iemand anders, helemaal geen buurvrouw en zelfs geen dorpsgenoot, komt wel graag langs om te zeuren. Compleet uit het niets staat ze op mijn drempel te vertellen over haar ‘chronische blaasontstekings’ en de vorige bewoonster van mijn huis. Let wel, dat begon pas toen die vrouw dood was. “Krijg jij nog post voor haar?”, vraagt ze telkens.
Ik denk aan de envelop op de deurmat: “U hebt nog vijf dagen” zei de Postcode Loterij in dreigende rode letters. “Was het maar waar, mevrouw is overleden”, heb ik daarop gezet. Retour afzender.
Haar lievelingsonderwerp is de boom die in mijn tuin staat. Ze is er allergisch voor. Ik snapte niet goed wat haar dat aangaat, aangezien ze niet eens in dezelfde buurt woont, tot ik op een ochtend mijn huis uitstapte. Ik zag de blaasontstekingsvrouw met mijn bovenbuurman smiespelen. Ze schrokken zich rot toen ze mij zagen en hielden op met praten.
Het was te laat, ik had het gehoord. Buurman tegen vrouw: “Ik word er gewoon zo naar van, die lelijke boom in mijn uitzicht.” Ze knikte instemmend. “Ik werk eraan.”
Ik weet genoeg. Die boom blijft staan tot de bovenbuurman mij groet. En als hij dat over een maand nog niet heeft gedaan, plant ik er een extra boom bij. Mietje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten